7:1 | Ai mij! want ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld; als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht. |
7:2 | De goedertierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen; zij loeren altemaal op bloed, zij jagen, een iegelijk zijn broeder, [met] een jachtgaren. |
7:3 | Om [met] beide handen wel dapper kwaad te doen, zo eist de vorst, en de rechter [oordeelt] om vergelding; en de grote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht ineen. |
7:4 | De beste van hen is als een doorn; de oprechtste is [scherper] dan een doornheg; de dag uwer wachters, uw bezoeking, is gekomen; nu zal hunlieder verwarring wezen. |
7:5 | Gelooft een vriend niet, vertrouwt niet op een voornaamsten vriend; bewaar de deuren uws monds voor haar, die in uw schoot ligt. |
7:6 | Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. |
7:7 | Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen. |
7:8 | Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin! wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal de HEERE mij een licht zijn. |
7:9 | Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijn twist twiste, en mijn recht uitvoere; Hij zal mij brengen aan het licht; ik zal [mijn lust] zien aan Zijn gerechtigheid. |
7:10 | En mijn vijandin zal [het] zien, en schaamte zal haar bedekken; die tot mij zegt: Waar is de HEERE, uw God? Mijn ogen zullen aan haar zien; nu zal zij worden tot vertreding, als slijk der straten. |
7:11 | Ten dage als Hij uw muren zal herbouwen, te dien dage zal het besluit verre heengaan. |
7:12 | Te dien dage zal het ook komen tot u toe, van Assur af, zelfs [tot] de vaste steden [toe]; en van de vestingen tot aan de rivier, en van zee [tot] zee, en [van] gebergte tot gebergte. |
7:13 | Maar dit land zal worden tot een verwoesting, zijner inwoners halve, vanwege de vrucht hunner handelingen. |
7:14 | Gij [dan], weid Uw volk met Uw staf, de kudde Uwer erfenis, die alleen woont, [in] het woud, in het midden van een vruchtbaar land; laat ze weiden [in] Basan en Gilead, als in de dagen van ouds. |
7:15 | Ik zal haar wonderen doen zien, als in de dagen, toen gij uit Egypteland uittoogt. |
7:16 | De heidenen zullen het zien, en beschaamd zijn, vanwege al hun macht; zij zullen de hand op den mond leggen; hun oren zullen doof worden. |
7:17 | Zij zullen het stof lekken, als de slang; als kruipende dieren der aarde, zullen zij zich beroeren uit hun sloten; zij zullen met vervaardheid komen tot den HEERE, onzen God, en zullen voor U vrezen. |
7:18 | Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft, en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid; want Hij heeft lust aan goedertierenheid. |
7:19 | Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. |
7:20 | Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. |